Liederen der gemeenschap

Titel
Liederen der gemeenschap

Jaar
1922

Pagina's
78



De boomen zien mij aan, als waren z’ in verwachten Wat ik hun zeggen zou, of nu de wind nog lang Zou dralen, en of er in de nachten Wel regen komen zou op hun aandrang.

Daar staan zij, en de kleine vraag beweegt Hun blaren, die nu doen alsof zij groeten;

Wat gij mij vraagt, vraag ik, wat u beweegt O boomen, zal ook mij bewegen moeten.

Want óm ons loopt het Ruim, de fijne sfeer, Waarin gij staat, en ik, wij beiden,

En duizenden met ons, en duizend meer.

Zij allen vragen, leven, en verbeiden.

Is het niet goed, al vragende te leven?

Is leven niet de vraag, waarmee hij zich bewijst.

En is niet vragen, niet; een zich begeven Naar gindsche stilte, waar de worm u spijst.

O woelig, alom levend, heerlijk vragen,

Van lucht en wolk en zee en golvend groen,

Fijne muziek, die w’in ons binnenst dragen,

En in de Ruimte opstaat tot visioen.

17

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.