De tweede andere:
Wat hebt gij met ginds luttel dorp gedaan Wat deden U de huizen, die nog staan,
Te rooken tot een zuren zwaren mist,
Waarom hebt gij met Uwe hand gegrist, Tusschen de kostbaarheden van mijn huis,
En het gansch uitgeledigd en tot gruis Gestrooid over den zwart berookten grond; — Wat deed U onze Cathedraal, zij stond,
Drie eeuwen naar den hoogen hemel heen Te leven, een gebed van voeg en steen.
Vernield hebt gij mijn kostlijk heiligdom De oogen uitgerukt en blindgeschoten Gij hebt het van de aarde weggespoten Zijn mond gemaakt tot stinkend wijde kom. Zoo mogen U mijn woorden stinken tegen En mijn vervloeking op Uw nazaat wegen.
De eerste andere:
Houdt óp! houdt in! wat wist ik van U af, Waarom vervloekt gij mij nog in mijn graf,
Ik wist U niet, gij hebt mij niets misdaan,
Gij noch Uw Cathedraal, ik ben gegaan Gewekt door een signaal dat mij opriep Uit mijn loopgraven, waar ik moeizaam sliep Of bij den dag, in een verholen stand Uittuurde op het diepe Niemandsland,
Het eindelooze, dat daar voor ons lag,
Te leven als een naderend visioen,
Er gleden spoken overheen, men zag Gestalten kruipen en zich snel verdoen,
Men zag de boomen beven en een grond,
Die spreken wilde en toen sloot den mond,
17