De eerste andere: Ik haat U niet.
De tweede:
Ik haat U over ’t graf.
De eerste andere:
Ik haat U niet, ik moest, ik ben gestuurd,
Men heeft met drank en zang mij aangevuurd,
Men zwoer, het Vaderland ligt in gevaar,
Verzaamt U zonen van den Duitschen aar Het gaat om vrouw en kinders, om bestaan,
Slaat uit Uw zwaard, of gij zult ondergaan.
Een derde soldaat:
Die aan U denken, zullen U vervloeken,
U en Uw rot, dat zulk een daad uitbracht.
De tweede andere:
Wat dééd men U, wat deed U ons Godshuis,
Dat ligt uiteengespat, alleen zijn kruis Hangt nog als zegening tusschen de binten,
Maar langs den grond gemaaid, liggen de Sinten Die eertijds stonden hoog tusschen het kerkportaal; Wat deed U d’oude vrouw, die tot een maal Van kraaien ligt onder het hemelbekken;
Wat deed U ons stadhuis, wat deden U de hekken, Die voor de graven staan, waarin de landman ligt; Wat deden U de levenden, die hier hebben verricht, Hun kleine dagtaak op de groote velden,
En die des namiddags vooroverhelden,
15