Die U niet kennen, zijn gegaan voorbij Het spel van uwe mijmerende handen,
Die zagen niet de schaduw over landen Van uw gelaat, gelegd in mijmerij.
Die U niet kennen, hebben niet gehoord In uwe stem het roepen der hartstochten, Zij zagen niet, wanneer uw oogen zochten Zich te belijden in een enkel woord.
Die U niet kennen, hoorden niet het spel Der aarde met de wereldsterke zonne;
Van golven met den Oosterwindzang fel, Omdat de ochtendwedloop was begonnen.
Die U niet kennen, voelden niet den nacht, Den hooge nacht die aarzelloos en zeker, De gouden sterren wegstort uit zijn beker, Opdat zij vallen naar der aardevacht.
88