MUZIEK
Niets dan muziek, — het sprakelooze vallen Van de gouden sterren in de ruimte,
Het wenken van de groote wijde stilte,
Het kijken van de spoedige ruischwateren.
Muziek, — het vreemde schuren van de wolken, Het ademen der zilte zilverzeeën,
Het strijken van een grooten zwarten vogel,
Het openbersten van den zonnekrater.
Van de nachtschaduwen het zacht bewegen En de gesprekken van de schemerdalen,
Het openschuiven van de maan in wording,
Het toegenegen kijken van de boomen.
Muziek, — de mompeling der voorjaarsgronden, Het stapelend opsteigeren der bergen,
De blink gesneden lijn der strakke vlakte,
En het onrustig worden van den hemel.
86