Nu weet ik wat in mij is denkende,
Het is de zon, het licht, de zich uitschenkende Aether die in ruimte gaat verloren,
En wordt ergens in mij opnieuw geboren.
Er zijn wel duizend werelden in mij,
En ik vertoef daar en ik vlieg er vrij;
Veel sneller dan de lichtslag gaat de vaart Mijner gedachten in hun eigenaard.
Somtijds behaagt het mij op d’oceaan,
Die voor mijn denken opdoemt, scheep te gaan, Ik voel de ruimte om mijn oogen waaien,
Ik zie de sterren om de zeeën zwaaien.
Of ik stijg ergens in mij, naar een top Van hooge bergen, sneeuwbedekte, op,
Ik kijk tot d’aarde van hun uitzichtwallen,
En zie de ruimte om mij henen vallen.
74