Sommige zijn zwanen aangedreven,
Andere meeuwen die op grachten sneeuwen,
Of als dobberende grotjes schuim,
Ook is er een worp van stukjes kruim.
Er zijn vonkels vallend op de aarde,
Dat zijt gij, dat is uw binnengaarde;
En zij stijgen in een rythmenklop,
Zooals stengels uit de gronden, op.
Er zijn boomen, er zijn bergenruggen,
Dalen, heuvels, en ook velden vlugge,
Zeeën, luchten en een horizon,
Steenen, sterren, rotsen en een bron. —
Zoo lekker, voor jezelven henen, schrijven Wat er voorvalt in je denk verblijven Aan tijd noch god noch mensch gebonden zijn, Zitten voor jezelven Soeverein.
73