Ergens is het allergrootst geheim
Des levens en het houdt zich weg-gedoken,
Kijkende uit de onaanzienlijkheid
Van een klein blad, dat wiegelt in het woud,
Waarbinnen stilte is, en een paar menschen
Luisterende tot elkanders denken gaan; —
Niets hooren zij, en vreezen zich vervreemd En afgewend, totdat het ampel blad,
Des levens kleine overspeel’ge helper, Ritselingen geeft en open springt het zoet Kostbaar geheim der eerste menschenliefde.
Ook mint dit zoet geheim het wijd gerucht Van wijze vogels die de lucht verkennen,
Of legt zich als een schaduwzacht gekleur In de Septembermaanden op de boomen; • Daar valt het loof en maakt de aarde broos En ’t hart van iemand die daar-binnen wandelt,
9