Ik hoorde om mij heen de kleuren spelen, Mijn goore looden handen werden licht,
Ik wou de wolken aan den einder streelen,
Ik werd als naar den hemel heengelicht.
Toen zag ik neer, ik stond nog bij de spade, De beide voeten in den grond geplant,
Mijn handen overdwars en zwaar geladen;
En boven mij was avondzonnebrand.
46