Hosanna! gouden zon, klank valt u uit;
Te schudden staan der bergen grijze hoofden; Lachende wordt de door den nacht gedoofde Woelige zee in haar geschubde huid.
En uit de kom der aarde stijgt het koor Der boomen, spreiend de wijd-open kronen : Loofhutten, waarin de zangvogels wonen,
Die zingen naar de zon; zij zingt ze vóór.
Hosanna! om uw vonkeling verricht Gouden arbeider aan de hemel-zalen,
Die in den schoot der aarde duikt, te halen Bloesem end leven dat te wachten ligt.
43