Voor myn Broeder
Het universum zingt, de dag licht aan,
Over de wolken is de straal gegleden,
De goude’ slang, de wentelende schede, —
Zij wierp zich op de luchten van saffraan.
En aan den einder, waar de vlamming gloort, Bij het opsteken van millioenen vanen,
Over de vloeren van de hemel-lanen,
De zon schrijdt in zijn wapens uit de poort.
Hosanna! goude’ zon, klank valt u uit,
Te schudden staan der bergen grijze hoofden, Juichende wordt de door den nacht gedoofde Woelige zee in haar doorploegde huid.
En uit de kom der aarde stijgt het koor Der boomen, heffend de wijd-open kronen, Sier-hutten, waarin de zangvogels wonen, — Zij zingen naar de zon, zij zingt ze vóór.