Ik stort mij daarin weg*, ik ben niet meer,
Ik werd een stukje vlam, ik ben verdwenen, Ergens is iets van mij, ik dwaalde henen,
In het alomme vind ik mij dan weer.
Het tijdelijke ietsje is vergaan,
Door het allichtende werd het genomen; Tusschen het koor der zingende atomen Is het de eeuwigheden ingegaan.
3 33