Morgen wellicht o mijn hart, op morgen wellicht, De aarde zal een vreemde stem vernemen,
De knecht gaat zijn gestaltenis hernemen,
De vrijgewordene staat in het licht.
Uit vele straten naar het stedeplein,
Uit alle pleinen aller wereldsteden,
Komen de knechten naar het nieuwe heden, Waarin geen slaven en geen meesters zijn.
De lucht is een muziekbeschreven blad,
Een baldakijn van klank ligt uitgesponnen,
De menschen gaan daaronder zooals zonnen Van licht, dat ieder hunner in zich had.
Ik zie hen aan en in hun gloed verteert Zooals in gele vlam het hooi der schelven,
Het nare ritslend denken aan mijzelven,
Ik geef mij aan den brand die mij begeert.
3 2