Gij zult dan zijn tusschen verwonderingen Van al wat leeft, zelf een verwondering,
Gij ziet u door een zangers-rei omringen,
En staat te zingen zelve in dien kring!
O toekomstmenschen in het milde verre,
Ik hoor uw zilver lachen in de lucht,
Naakt als de zon zijt gij, naakt als de sterren, Naakt als de wind gaat gij in uw gerucht.
En gij zult niet meer zijn als vastgestoken Met uw gedachten aan een dageloon,
Daar is geen loon meer, knechtschap is gebroken De wereld is des vrijen menschen woon.
3i