Gij zult dan niet meer zijn als vastgestoken Alle uw dagen aan een urenloon,
Een die in slavernije is ontloken,
Een slaaf, en van een slavenzoon, de zoon.
Ik zie u niet meer gaan binnen de zalen En donkre gangen van de maatschappij,
Te koop voor ieder die u kan betalen,
En van dien koopsom dragend de livrei.
Gij zult een ster gelijk zijn aan de luchten, Deze bezitten niets dan het goud kleed Van flonkeringen door hen zelf gesmeed, Waarmee zij ruischen in hun ommevluchten.
Gij zult niets hebben dan de gouden weelde Van vrij te zijn en spoedig als de wind Die met de uitersten der aarde speelde En zich verliest en ergens zich weer vindt.
30