en ons vertelde hoe die boze gravin het arme meisje, uitgerekend in een stormachtige nacht, zonder geld of goed, het kasteel uitjoeg, kende onze verontwaardiging geen grenzen. Het slot was dan dat ze zich wilde verdrinken, maar daarin verhinderd werd door de pastoor, ‘die haar overreedde naar de stad te gaan, alwaar zij op de kermis stond met een kraam’. Dit had onze volle instemming, want je zou toch zeker liever op de kermis gaan staan, dan bij die valse gravin blijven!
laren en jaren later waren Carry en ik eens samen thuis en hoorden een oude liedjeszanger de welbekende melodie zingen. Wij holden naar buiten om een exemplaar van het lied te kopen, zoals toen bij de liedjeszangers mogelijk was. Toen wij het gelezen hadden, stapten wij op moeder af. ‘Nou,’ zeiden wij, ‘mooie liedjes hebt u ons geleerd’ en we citeerden triomfantelijk de woorden:
‘De pastoor, die haar overreedde naar de stad
te gaan.
Alwaar zij uitlag hare kraam.’
Ik moet toegeven dat moeder toen bloosde als een jong meisje. ‘Maar dat heb ik jullie niet geleerd,’ zei ze verschrikt.
Dat wij het schone lied nooit geheel hadden uitgehoord kwam, omdat moeder en later Carry bij de kraam steeds moesten gaan uitweiden over de aard van de heerlijkheden die er te koop waren, zodat wij het ongetwijfeld verheffende slot steeds moesten missen.
39