Carry kon de gekste dingen bedenken. Zo hebben zij en Joop eens een vreselijke rel veroorzaakt door een bordje voor onze voorkamerruit te hangen, waarop ze geschreven hadden: ‘Hier leert men snel en grondig Chimpanchees en Filestijns, 5 cent per les, schrift en potlood meebrengen.’
Daar het vakantie was, kwamen er een hele troep grotere jongens en meisjes, zelfs een paar volwassenen gewapend met de vereiste attributen, en belden aan. Joop en Carry, die zo’n succes niet verwacht hadden, zaten achter het zolderraam de leergierigen uit te lachen.
Maar toen vader en moeder, die een sabbatwande-ling maakten, door omstanders gewaarschuwd werden, was het gauw uit met de pret en Carry en Joop kregen zondags (op Sjabbas sloeg vader niet, alle werk is dan verboden) ‘van dik hout zaagt men planken’, zoals vader dat noemde.
Een andere keer verscheen de woedende eigenaar van een geheelonthouderslokaal, omdat die ‘grote meid’ en die ‘kwajongen’ zijn prachtige nieuwe pro-pagandaplaat totaal bedorven hadden.
Hij hing nog wel voor de eerste keer achter het raam en stelde een woest-uitziende, verlopen dronkaard voor, die al half in de kroeg verdwenen was. Achter hem een bleke, broodmagere, slonzige vrouw en een meisje van een jaar of acht, die hem met smekend opgeheven gelaat probeerde aan zijn jas terug te trekken. Er stond onder geschreven: ‘Ach vader, niet meer’.
Joop en Carry hadden aan de buitenkant van het
40