87
F é 1 i c i t é: Dat doet-ie al ’n uur lang, dat akelige dier!
Prosper: Klop dan bij ’m an, en zeg dat-ie ophoudt! Zeg...
Félicité: Ma zegt dat-ie de vrijheid heeft...
Prosper: Je ma zegt, je ma zegt! Ik zeg! Vrijheid! Vrijheid! We hebben geen van allen vrijheid! Ga je of ga je niet? Zeg ’m, dat ik, ik, ik ’t onbehoorlijk vind, dat-ie geen consideratie gebruikt met ’n huis vol zieken! Zeg ’m, dat je broer ziek is, dat je tante ziek is, dat ik me nog nauwelijks voortsleep!
Félicité: Nou, dat zkl ’k 'm zeggen, die mislukte dominee! (af door rechterdeur).
NEGENDE TOONEEL.
Prosper, Baptiste.
Prosper: (in stoel ploffend, terwijl Baptiste driftig op en neer loopt) Ja, ik sleep me nog nauwelijks voort! (droogt zich het voorhoofd) ’k Heb koorts, ’k Heb minstens veertig graden, ’k Voel me dood-doodziek. Ik ben op, radikaal op!
Baptiste: En ik ? Is ’t geen middeleeuwsche marteling wat ons, juist ons, passeert! Is ’t niet om bij te huilen, dat we eerst gek zijn geweest van plezier, dat wo ’t water aan onze monden hebben gehad, en dat zoo’n kind ...
Prosper: Dat niet bestaat, dat misschien enkel op ’n vergissing van Sijpken berust!... (de piano houdt op).
Baptiste... Dat zoo'n satansche, tiendubbel-vervloekte, onzichtbare indringer ’t weer van je lippen trekt! Nou is ’t uit! Nou kan ’k met vlag en wimpel failliet verklaard worden, zooals dat schepsel, zooals m’n tante, m’n tante, godbeter!
P r o s p er: En wij dan ? Hebben we ’r ooit zoo voorgezeten ? Is ’t ooit zoo’n misère geweest ? ’n Halve ton,