58 TWEEDE BEDRIJF, EERSTE TOONEEL
M a t h ij s:
Ja, die brave Naphtalicus kon 'r niet bij werken, hahaha! — moet ik dat opus, als 'n echtschei-dingsdrama of 'n aanranding van de goede zeden, achter gesloten deuren opdreunen? Is 'n rederijkerskamer — is „Shakespeare” zaliger nagedachtenis, 'n kunstinstelling die in 't duister wroet ?... .
Zijn wij 'n college van burgemeester en wethouders, 'n verkiezings-comité van pastoors, 'n bestuur van werkstakers, ’n politiek onder-onsje, 'n societeit van geestenbezweerders, dat we 'n presi-dentale, van geest tintelende koperen-bruiloft-speech onder de stoelen en banken, van onze naar cake-walk en polka verlangende leden, moeten steken?.... Eer pleeg ik hari-kari! Daar hebben mijn dochter en ik, ik en mijn dochter niet voor gezweet! (algemeen gelach).
St uifsand:
Goddank — hij is weer de ouwe! Dus jij ook voor toelating van de pers bij ons bleeke weesmeissie?
M a t h ij s:
Natuurlijk. We moeten 'r aan wennen. Bij beroepsspelers redt 't spel 't stuk — bij rederijkers redt 't stuk 't spel. Daar tornen wij aan. En inderdaad Shakespeare en Ibsen hebben de laatste keeren in hun graven gewenteld! En als ze 't niet hebben gedaan, als ze zich te dier plaatsen niet de haren uit de hoofden getrokken hebben, als ze vriend Stuif geen idealen Shylock voor 'n première-publiek van doofstommen....
Stuifsand... (lachend) :
. . . .Wat leg ik jóu in de weg! ....