Kamertjeszonde

Titel
Kamertjeszonde

Jaar
1898

Druk
1970

Pagina's
392



voor hen? Vreemde. Zij zouden meepraten, meelachen boven het asfalt, als mijn triestig, smartelijk iets er lag. Je zag ze zitten bij Mast, bij cog-nacgrokjes en bier-en je hoorde... Jammer... jammer... Zo’n goeie kerel... An wat zou die zo in-eens gestorven zijn?... Jammer. Jammer... Jammer, jammer... Jammer, jammer... Daar zat ie altijd... Jammer, jammer... Nee, zo heel spraakzaam was ie nooit... Jammer, jammer... Jammer, jammer... Aan... neme!... Aanneme!... Je zag ze... zitten... Karel, links... Van Leeuwen bij de spiegel...

Dan zócht je weer verder naar anderen die verdriet zouden hebben... Verdriet ? Wie, verdriet ? Wat, verdriet ?... Je hoorde vader zijn neus snuiten, een paar maal hard, zoals hij meer deed als hij last of verdriet van zijn kinderen had... Je zag moeder zitten in de grote stoel voor het raam bij het spionnetje en Coba en Gerda, bij de tafel, allemaal stil voor twee, drie dagen en een porseleinen visitekaartjesbak, vol, vol, vól met p.c.’s...

De volgende dag aten ze waterbaars met botersaus... rijst met aalbesse-sap... Het wasemde alles weg... Niemand kón smart hebben, als je zo stilletjes dood bleef... Het kon niet, het kón niet. In je triestigheid voelde je wreed, maar zeker, dat er niet iemands smart was, die je weldadig aandeed of meelijdende denking gaf. In zulke momenten hield je van geen sterveling, van God niet, van mensen niet, van beesten niet.

Ik weet niet hoe lang het duurde, hoe lang de lusteloosheid me deed liggen. Smarten zijn dikwijls als dromen, in schijn onmetelijk, onpeilbaar. Er werd gescheld, eenmaal, tweemaal, vinnig. Ik dacht er niet aan open te maken. Het was me absoluut onverschillig wie daar zijn kon, een boodschap, een vriend, een heer. Bel maar!-Gek-zelfs in je lusteloosheid, in je moeheid geeft het je een klein, kinderachtig genoegen als je het doen kunt-gebroken blijven liggen en maar laten bellen, bellen, bellen, onverschillig, passief. Wie buiten staat, kookt van kwaadaardigheid. Genoeglijk. Maar de bel tjinkelde zo patserig-vijandig, schokte zo heftig tegen de binnenmuur, dat ik kalk hoorde vallen. Toen, inééns, in een grote drift omdat die kerel, buiten, zo brutaal aan het luien was en het me zéér deed in mijn slappe stemming, dat getjinkel, dat gehagel van gele klanken-schoot ik op, openrukkend de binnendeur, stond woedend voor de man, die net wou heengaan.

‘Nou, wat motje, kerel!5 ‘Kwitantie van../

Zijn vingers begonnen een lange portefeuille te door grabbelen.

cMot je verdomme daarom 5t huis inluien ?... Denk je dat ik met het geld

op de loop zal gaan!... Als je weerzo belt zal ik es an je baas klagen!...

8

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.