Kamertjeszonde

^cIkheet Alfred.⁵

‘Ja-wat een sméérlap van een vent hé ?⁵

‘Bah! Laten we er niet meer over spreken.-Zeg eens... Georgine, reis je véél?’

‘Het is nou juist de tijd in de zomer. Waarom dat zo ?⁵ ‘Kommen er... Kommen er dikkels van die lui achter... in jullie kleedkamers.⁵

‘In de kleedkamers ? Hoe kom je dddrop!⁵

‘Ik bedoel... Je sprak van een graaf die in Arnhem.⁵

‘O dié. Die heeft mijn vriendin en mij op chémpie getrakteerd na afloop.⁵

‘Wie is je vriendin?⁵

‘Lisy. Die dresseert duiven en kippen. Het is een Duitse.⁵ ‘Laten jullie je zo maar trakteren ?⁵ ‘Daar doe je je directeur een plezier mee.⁵ ‘Dat wist ik niet.⁵

‘Je begrijpt dié hebben er persenten van.⁵

‘Wat vin ik dat beroerd!⁵

‘Watte? Wat?⁵

‘Dat je je laat traktéren!⁵

‘Je bent gek, zeg. Je doet het voor je broodje. Voor je brood doe je érger ook.⁵

‘Erger? Erger?⁵

‘Ja, érger. Denk je dat de vrouwen die in de Warmoesstraat zingen van d’r gage leven ?⁵

‘Nee dat weet ik wel. Daar weet ik illes van. Alles.-Heb jij wel eens in de Warmoesstraat gezongen, bij Kohier of zo ?⁵

‘Nee, Goddank niet. Maar als ik niet te eten had of mijn kinderen niet te eten hadden... Dan dee ik alles...⁵ ‘Dat dee je niet!⁵

‘Dat dee ik wel. Jongen, het is zo hard als je kind van honger huilt.⁵ ‘Is... dat ooit voorgekomen ?⁵

‘Eens. O, wat een tijd was dat. Voor Kaatje leende ik een boterham van juffrouw Bok, die het zelf niet breed had. D⁵r man is korist. Ik zelf at een oubakken, verdroogde korst kaas. Die dag vergeet ik nóóit.⁵ ‘Was tóén maar die baron met zijn oesters en champagne gekomen,⁵ zeg ik wreed-dom.

‘Is dat aardig?⁵ verwijt ze.

‘Ik wil hélemaal niet aardig wezen,⁵ hou ik stupide aan. ‘Ik hoor je liever

vertellen van honger en armoede,’dan van... Maar je man dan ?⁵

‘Die, die,⁵ zegt ze ruw, ‘die had geen werk. Later, uit Amerika, zónd ie

53