Kamertjeszonde

Titel
Kamertjeszonde

Jaar
1898

Druk
1970

Pagina's
392



uur plakken.’-cDat is de schuld van Vening Meinesz.’~‘Wat is dat voor onzin ?ï~t Vroeger ging ik om één uur naar de §uelle. Die bleef tot twee uur open. Na tweeën was ’t Mosselenbuis de sociëteit. Dan ging ik om drie uur naar huis.’-‘Zit je dan zo graag laat op?’-‘Vroeger niet. Maar als je laat gewerkt heb, bijvoorbeeld, tot twaalf, half een, wil je een luchtje scheppen, wat afleiding hebben. Ik heb wel geprobeerd thuis te blijven. Dan zette ik koffie, stak een verse pijp op. Je kunt niet naar bed gaan als je op je zenuwen drijft. Maar dan voelde ik me zo verdomd eenzaam, zó triestig, leek de hele dag me zo leeg en de nacht zo vréselijk lang. Vooral de komende morgen zie je ’s nachts zó grijs, zó vaal, zó weer-hetzelfde voor je. Er hoort meer resignatie toe dan ik heb om te werken dltijd op je kamer, altijd het werk, het wérk, het wérk. Dat wordt vreugdeloos, dor, een marteling. Dat mat af. Dat vermoordt je. Als ik zo’n halfuur bij mijn koffie, mijn pijp gezeten had, kleedde ik me an, liep de stad in, naar de Nes, naar de eerste de beste gelegenheid om er te kletsen over wat ze maar wouen, met de eerste de beste meid. Dat dee me genoegen. Dat gaf me veerkracht. Gek, hé ? Mal, hé ? Met zo’n meid praatte ik liever dan met een van de koffiehuiskennissen. Later ontmoette ik Dirk. In zijn tijd was hij een gevoelige jongen, een die soms in goeie buien fragmenten uit Mei wérkelijk mooi kon voordragen. Nou is die abruti. Soms komt nog het ouwe in hem boven. Maar als je zit in de vuilniskar van zo’n passie, ben je voor de haaien. Dirk inviteerde me. Dirk was óók een nachtuil. Nou dat weet je! En het was een bizarre wereld, het zoodje van de kabo-tijns, die samenhokten in De groote Slok, in de Catacomben. Je ziet er elke dag wat nieuws, wat anders, nog iets méér gemeens, liederlijks. Ik denk dat ik er eens een boek over schrijven zal.-Nou. Zo zie je me plakken hier en daar, omdat ik geen thuis heb, 5s nachts tóch niet slapen kan, mensen zien móét, onverschillig wit voor mensen het zijn. Gek, dat iemand voor z’n leven een dosis verveling bij dnderen nódig heeft. Ik voel me er niet ongezond onder, al zie ik bleek. Nou-en de ouwe dag... God die óuwe dag... wat een rdar verschiet, als je je jong-zo oud en zo belabberd eenzaam voelt.’-‘Laat mij maar dikwijls bij je komen,’ zegt hij héél-vriendschappelijk.-‘Als je wilt.’-‘Zou je niet naar huis gaan. Het wordt stinkend laat. Je moet het hele end nog terug lopen. En het begint weer te regenen.’-‘Ja je hebt gelijk. Dag kerel. Tot morgen.’-‘Slaap lekker!’

Loom, rustig lag de Amstel. Regen tikkerde in het water, op de bomen. In de verte, achter het plomp silhouet van het Badhuis, kromde een melkstreep van opkomende dag. Mat groende het water daar, glanzend tegen het brauwende zwart der donkere landen. Nog brandden lantaarns,

32

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.