verteren en vanavond bij Mast. Laten we zuinig zijn met onze vijfenzeventig centen.5
We komen te zitten tweede rij stalles. De zaal is goed bezet. De mensen komen binnen voor een prikje. Net als wij.
Het begint. Na de eerste gesprekken kijk ik niet meer naar het toneel. Bij zo een walgelijk-weeë klucht is het aangenamer naar het publiek te kijken. Schuin over me, met het gezicht hdlf naar me toegedraaid, zit een zwart diamantjoodje met zijn vrouw. Hij luistert met dichtgeknepen oogjes, opgetrokken lebberkonen en een wijd-open vlezige lippenmond. De vette lolgrijns komt niet van zijn gezicht af. Telkens rochelt een krakend slijmlachje uit zijn keel, schokken zijn aflopende schouders. Ik begrijp niets van zijn pret, voel me alleen geïntrigeerd door iets mals, iets volkomen-dwaas. Zijn ene lelijk-gevormd oor heeft een groot, duister hol, waaruit lange zwarte haren schieten. Die hinderen me. Werktuigelijk bepeuter ik mijn nagelschaartje. Ik zou graag die haren knippen. Het is een idiote gedachte, die aanhoudend opkomt, me doet grinniken. cWaar heb je toch zo’n pret om ?5 vraagt Karel.
‘Om niks.5
Naast het diamantjoodje wiebelt de vrouw. Telkens moet ze wat anders van het toneel zien. Ze draagt een gladgeplakte bandeau, een hoed met gele, paarse, lichtblauwe, rode, groene bloemen. Als de hele zaal snurkt om een mop van een der toneelpoppen, buigt ze zich tot haar man, vraagt ‘Wat zeit ze, Loewie ?5 of‘Wat zeit ie, Loewie ?’ waarop Loewie ongeduldig door zijn neus snottert en zij met een ingetrokken onderlip knikt en nalacht, tot woede van een kaalhoofdige meneer naast haar, die al een paar maal gesust heeft.
Maar ook het kijken naar die twéé verveelt me en ik probeer te dutten, wat niet lukt.
‘Geeuw toch goddome zo hard niet! Je stelt je zo an!5 zegt Karel, die verplichtingen heeft, wegens de vrijbiljetten. Gelukkig is het bedrijf uit. Het diamantjoodje vóór me bestelt voor zichzelf een portie ijs, voor zijn vrouw een kop waterchocola. Ik gnuif. Bij elk lepeltje bréndt ie zich aan het ijs, slobbert het rond in zijn mond, smakkend heen en weer, laat een schepje proeven aan de vrouw, die daarvoor expresselijk haar chocolade-lippen aan een schone zakdoek veegt. Bij elk van zijn bewegingen loer ik. Een harig diamantjoodje dat ijs consumeert is een uiterst komisch ding. ‘Hé, dag Georgine!’
Karel is opgestaan, praat met een jonge vrouw in de zijstalles. Ik hoor haar lach, zie een tip van een bruine voile naast zijn rug. Hoe is het mo-
20