Karel haalt de bitterfles naar de keuken en ik begin de boel klaar te maken, te kókken.
Er is één petroleumstel, één verroest gasstel. Er is een kleine steelpan, waarin de rijst opstaat en een kleine ommeletpan. De rijst ziet er vandaag niet smakelijk uit. Ik heb vergeten de krenten te wassen door de herrie van straks.
cWil ik es proeven of ze gaar is ?5 vraagt Karel.
Ik heb het zéér druk met het afspoelen van de biefstuk, waaraan krantenpapier kleeft, zeg cga je gang’. Natuurlijk brandt hij zich.-‘Verdikkeme wat is ze heet!5-‘Blizen!5-‘Wat doet dat een goddeloze pijn!5-‘Blazen!... Is ze gaar ?-‘D’r zijn harde korrels bij.5-‘Leg de lepel er nou weer niet in, vuilik!5 - Op het gezicht af zout en peper ik het vlees, doe een klont vet in de ommeletpan, begin de bus van de erwten open te steken - 5t dagelijkse werk.-‘Hangt het je nou niet de keel uit om zelf te koken ?5 vraagt Karel, bitterend.-‘Het is een boel goedkoper,5 zeg ik.-‘Goedkoper ? Hahahaha! Nee, die is goed! Vierenzeventig cent vlees en vijfenzestig van de sardines en tweeëntwintig en een half van de erwtjes en je brood én je boter én je licht!5
‘Dat komt omdat ik visite heb, anders kost het me geen zestig bij elkaar.5 ‘Ik begrijp niks van jouw huishouden!5 lacht hij.
‘Wat is er onbegrijpelijks an ?5
‘Wel, volgens jou leef je zo spotgoedkoop en je verrekt van de beertjes.5 ‘Dat begrijp ik zelf ook niet. Pas op voor het spatten van het vet!5 De biefstuk komt in het kokend vet. Dadelijk een lekkere lucht, die prikkelt na het bitteren.
Karel houdt de ommeletpan bij de steel. Anders glibbert ze van het verroeste gasstel. 5t Is me minstens een dozijn maal gebeurd en het geeft een zwijnige morsboel. Terwijl prik ik. Wanneer je biefstuk niet prikt, als ze aan het bakken is, krijg je lerelappen. Moeder heeft me dat geschreven met méérdere moederlijke wenken. Ik heb het druk. De rijst begint benauwd te ruiken. Als ik ze gauw op een schotel doe, zit er een dikke, bruine laag in het pannetje, die veel op bedorven schoensmeer lijkt. ‘Maak jij de pan even schoon onder de waterleiding,5 zeg ik.
Karel legt zijn manchetten op de keukentafel, begint met het mes de taaie schoensmeer van het email te schrappen. Ik keer de biefstuk. Het scheelt weinig of de ommeletpan duikelt. Het vet plast over de rand, geeft een belabberde stank als het in het vuur valt. Dan houdt Karel de steel weer vast, doe ik de erwtjes in het nog aangebakken rijstpannetje, dat op de bodem een log zwart spinweb van niet los te bikken vuilheden heeft en wéér met overleg aan het prikken.
14