Kamertjeszonde

‘Er staat een fles Hoppe op de schoorsteen... Wil jij elixer halen V

II EEN DINER. NOG MEER PESSIMISME. BIJ PROT

Karel lag in de leunstoel, ik op de sofa.-^cWil je blijven eten ?’ vraag ik.-^cNee. M⁵n kostjuffrouw rekent op me.’ -^cWat hindert dat?’ - ‘Nee. Liever niet.⁵-‘Kom nou. Geen flauwe kul. Je blijft.⁵-‘Hoe laat is het ?⁵-‘Half zes.⁵-‘Wat eet je?⁵-‘Dat weet ik zelf nog niet.’-‘Laat me nou maar liever?...⁵-‘Nee, je blijft. Ik heb de rijst al opgezet.⁵-‘Alweer rijst ?⁵-‘Met krenten.⁵-‘Heb je alles in huis?⁵-‘Nee. Ga jij even naar de slager.⁵-‘Wat moet er zijn?⁵-‘Breng vier ons biefstuk mee.⁵-‘Anders niks?⁵-‘En loop even aan bij de grote kruienier, neem een blikkie doperwten van tweeëntwintig en een halve cent en een bus sardientjes van vijfenzestig cent.⁵-‘Heb je geld ?’—‘Ik zal es zien.⁵

Ik rommel in mijn beurs, haal er een tramkaartje, een koperen knoop, een witte knoop van een onderbroek (nóóit gooi ik knopen weg), een reçu van een aangetekende brief, drie nieuwe pennen, een Turks geldstuk met een gaatje, vier centen, één twee-en-halve-centstuk en nog twee knopen uit. ‘Dat dacht ik wel,⁵ zegt Karel volkomen ernstig, ‘ik snapte natuurlijk niet waarom je zo aandrong om bij jou te blijven dineren.⁵ - ‘Schiet maar zolang voor, ouwe jongen.⁵-‘Mot ik alles betalen?⁵-‘Nee. Wél de slager. De erwten en de sardines haal je op de pof.’ - ^cGeeft ie ⁵t mee? Laat je me er niet inlopen?⁵-‘Dat dénk ik wel. Anders geef je hem een uitbrander. Hé! Wacht nog even. Haal ook nog een ons gesmolten vet bij de slager.⁵-Als hij weg is, merk ik dat er geen brood meer is. Ik loop zelf naar de bakker, koop een pondje, haal bij de melkboer op krediet (ik heb enorm krediet in de straat) een blikje melk. We komen zowat gelijk thuis. ‘De slager vroeg of ik het voor jóu haalde.⁵ ‘Wat heb je gezegd ?⁵

‘Ik zei ja.-Of je er an denken wou datje hem al tienmaal beloofd hebt...^{5 c}Ja, ja! -is dat al biefstuk ?^{5 Cja}*⁵

‘Dan heeft hij je weer bestolen, de gauwdief.⁵

‘Laat eens voelen ?⁵

‘Dat kun je toch zo wel zien!⁵

‘Nou, het zijn móóie lapjes.⁵

‘Zei de kruienier niks ?⁵

‘Nee.⁵

‘Dat valt mee.⁵

13