fletse loper, die waarschijnlijk minder sterk en geoefend is dan ik. cMan, nou raad ik je voor het laatst om op te hoepelen, als je niet op je gezicht wil hebben!5
‘Op me gezich? Van wie? Van jóu? Van jóü-óü? Nou van jóu wil ik wel op me smoel hebbe!5
Net ben ik klaar óm hem dan maar van de deur te trappen, als Karel komt.
‘Verrek,5 zegt hij langzaam. Vat is hier te doen ?5 ‘Beertje,5 zeg ik.
‘Moet jij daarom zo’n spektakel maken ?5 vraagt Karel de loper.
‘Da5s mijn saak. Ik heb met jou niks te maken! Ik mot me een te’.
‘Hoeveel is het?5 vraagt Karel zachtjes.
‘Vijf pop,5 zeg ik.
‘Héb je ze niet ?5 ‘Natuurlijk niet! Ik en vijf pop!5
‘Ik zal es kijken5, zegt Karel weer en rommelt voorwaar in z5n porte-monnaie.
‘Ik zal het morgen teruggeven,5 herneem ik blij.
‘Goed,5 zegt hij en roept de man vriendelijk binnen.
‘Wil u effen binnenkomen, mijnheer?5 vraagt hij beleefd en dan: ‘Kom, mensen, ga nou door! Wat hebben jullie d5r van nodig? Je pot brandt aan... Je kinderen verbranden misschien en het is hier zo tochtig.5 Hij sluit de deur, zegt innemend tot de man, die net zo verbluft kijkt als ik:
‘Wil u asjeblieft de volgende week eens terugkomen ? Maak nou geen verder spektakel vriend. Dit is voor je moeite. Je baas kan wachten, hé ?5 ‘Hij heit me geslage5 zegt de man flauw-het kwartje bekijkend.
‘Dat komt ook wel terecht. Hier heb je nog een duppie.5 ‘Omdat u het ben meneer! Anders. Anders...5
‘Jawel, jawel. De volgende week, hoor je? Of over een dag of veertien!... Over een maand is ook goed.5 ‘Jawel meneer,5 lacht de man goedig.
‘Wat een vlegel!5 zeg ik als de deur dichtvalt.
‘Wel nee,5 zegt Karel, ‘een machtig verstandig mens! Hoe kun jij zo stom
zijn. Ik heb nooit last van beertjes. Als je de bedienden fooien geeft, hoef
je de bazen niet te betalen. Ik heb nóóit standjes aan de deur.5
‘Heb je ooit zulk vee gezien als mijn buren V mopper ik na, denkend aan
het achtste kind van no. 43 dat wel op mij lijken kan door de schrik van
mama.
‘Wat kunnen jou die mensen schelen ? Heb je bitter in huis ?5
12