stierf, was ’r nog geen kwart van de kist op — en nou heb 5k me in me hoofd gezet dat 5k zuinig met me phosphorlu-cifers mot wezen. Zijn ze op, dan kan ’k me zilveren doos-sie niet meer gebruiken...’
‘Néé, vader,’ lachte de dochter: ‘nou vertel je meneer niet alles. Hij is bijgelovig, meneer. Eens heeft-ie gezegd, dat-ie zolang die leeft z’n éigen lucifers wil houen en dat, zodra ze op zijn, z’n uurtje geslagen heeft! Ja zó mal is-die, meneer...’
Oud-mannetje keek ernstig voor zich, dampte, plette de lippen, sprak: ‘...Nou ja — ik hécht 5r an. Dat steek ’k niet onder stoelen of banken. — Ik héb nou eenmaal ’t idee dat 5k nét zolang leven zal as ’r nog lucifers in de kist zijn - dat is bijgeloof -- dat weet 5k wel — je mag niet bijgelovig zijn, dat weet 5k ook wel - maar ’t is eenmaal zo — en as ouwe mensen zich wat inbeelden, komt ’t meestal uit...’
fi’k Zou ’n nieuwe kist kopen,’ lachte ik.
‘Ze zijn niet meer te krijgen,’ redeneerde hij grappig-ernstig: ‘ze zijn niet meer te krijgen. Ja — je kan nog wel phosphorlucifers kopen - maar niet meer van dat soort - niet meer van die kleine die in me doossie passen... En ze raken op meneer - ik mot zuinig zijn...’
‘’k Zou me maar niet ongerust maken,’ lachte ik weer: ‘van 5n lucifer hangt 5t leven niet af...’
‘Jawel,’ hield hij hardnekkig vol en grimmig blies hij rook naar de lamp: ‘dat wéét ’k wel - maar ik ben van ’n ander geslacht dan u, meneer. En ik hécht 9r nou eenmaal an...’
‘Dan willen we hopen dat 5r nog veel dozen in de kist zijn,’ zei ik.
‘Néé, meneer,’ sprak hij met nadruk: ‘véél zijn ’r niet meer.’
‘Hoeveel dan, vader?’ spotte de dochter.
‘Dat tel ’k niet,’ zei hij nijdig.
‘Nou - dat mot je juist!’ lachte de dochter...
90