Zo ongeveer was die avond het gesprek en aan de gril van ’n ouwe man zou ’k niet meer gedacht hebben - ’r gaat in 5t leven zoveel aan je voorbij - ware het niet dat hij, telkens als ik 5s kwam, aan z’n kinderlijk bijgeloof herinnerde. De lucifers schenen op te raken.
Doorgaans lag bij z’n tabakspot ’n stapeltje papieren strookjes, bukte hij zich naar het potkacheltje, smokkelde. Wij lachten dan.
‘Vader — zó hou je je niet an je voornemen/ zei de dochter: ‘zó is 5t geen kunst iets te geloven...5 ‘Da5s mijn zaak,5 zei hij dan, stroef.
En 5n ogenblik later probeerde hij 5n half verkoolde lucifer boven de lamp.
Het werd zomer. De kachel werd weggezet - de lamp ging eerst laat op.
Ik spotte niet meer met z’n bijgeloof. Het werd tragisch z5n listig bewegen gade te slaan.
‘Vader wordt kinds,5 zei eens de dochter, toen we alleen waren: ‘hoe ouwer die wordt - hoe meer de malle luci-ferskist 5m in z’n maag zit. Je kan geen doosje gewone lucifers laten slingeren of wég zijn ze. Precies of-die ze opeet. ’t Is niet bij te houen...5 ‘Laat 5m z’n gang gaan...5
‘Dat doe 5k ook - maar elk ogenblik zit je zélf in verlegenheid - zijn de standaards leeg - laatst was 5r uit de keuken 5n héél pak weg...5
In die dagen letten we vrij scherp op 5m. Het zilveren doosje bleef in z’n vestjeszak. Daarvan gebruikte hij niet meer. Wel streek hij druk gewone lucifers af. In z’n huisjasje zaten soms drie doosjes tegelijk. Vragen er om dee hij nooit. Dan werd-ie bespot. Hij nam ze of kocht ze.
Toen kwam de winter mét het potkacheltje, mét de lamp. Tevreden rookte hij z’n pijpen, scheurde stukjes papier af, stak de pijp in de kachel.
Maar hij vatte kou, werd bedlegerig, stierf onverwacht. In de grote luciferskist vonden ze - hij had er een hang
9i