in de kamer van 5t eerste 5t beste mannetje dat gestorven is. Dan zul je de armstoel waarop-ie-zat, triestig zien péin-zen en z’n pijp zal je zo verdrietig aankijken als ’n treurende vriend...
Maar lieve lezer - ’k dwaalde af. Niettemin, nu we over sterven gesproken hebben, zijn we enigermate teruggekeerd tot de dag, toen hij bij het potkacheltje dampte en me toevallig verhaalde van iets waarover ik eerst glimlachte - de andren met mij - tot de tragiek van het geval ons duidelijk werd.
Gezelligjes geleund in z’n stoel, praatte hij helder en verstandig over alles, bedaard puffend, kleine wolkjes blazend. Omdat hij veel praatte, ging z’n goudse pijp dikwijls uit en ’t trof me, hoe curieus hij scharrelde om ’r weer op te steken. Eerst let je daar niet op, maar wanneer ’n oud mannetje ’t zich met lucifers lastig maakt, ben je gauw bereid ’r iets van te zeggen.
Zo had hij een verse pijp gestopt, voor de zoveelste maal, opende het kacheldeurtje en zoog. De brand kwam er niét in. Nijdigjes wierp oud-heertje 5t deurtje dicht. Ik tastte in mijn zak om hem een lucifer te geven, vond m’n doosje niet.
‘Nee - laat maar - laat maar,5 zei hij half-verdrietig: ‘5k Heb ze nog wel.5
En z’n magere vingers peuterden in z’n vestjeszak, diepten een zilver doosje op.
‘Da5s heel ouwerwets,5 zei ik.
‘Heb 5k al veertig jaar,5 zei hij.
‘Da5s 5n tijd,5 zei ik.
‘Ja, ja,5 zei hij.
5k Keek toe. Voorzichtig knipte hij het dekseltje open, dat door een veer bewoog en doodnetjes, zorgvuldig, als-of-ie iets heel belangrijks aanvatte, tipte hij er een zwa-vellucifer uit, streek ’r langs de ribbelige zijde van ’t doosje, keek ernstig naar ’t pieterig knetteren en koken van de rode kop. Toen, zodra de stank wegtrok en de gele
88