is zien.5
Het kind wipte af van mijn knie, liep de gang in, kwam terug met een stapel prentenboeken.
Glans van gróte liefde voor het kind was in de kamer.
De grootvader keek glimlachend, kinderlijk-zacht, naar het vuil wijsvingertje, dat de prenten aanwees.
De grootmoeder knikte, keek naar het prentenboek met zijn hel-gekleurde leeuwen, tijgers, papegaaien.
De onderwijzeres boog over het tafelzeil, volgend het wij-vend bewegen van de dunne kleine kindervinger.
Er werd nu alleen gedacht aan de prentenboeken, geluisterd naar 5t lichte kindergeluid.
Ze zat op mijn knie, praatte, babbelde, lei uit...
‘...En datte is 5n jónge - enne die jonge het zoveel gepraat... enne toen kwam zijn opoe enne die zei: jij mag zoveel niet prate... Enne toen zei die jónge: enne ik praat lékker wel... En toen zei opoe: dan mot jij ’n slot op je mond... Zie u? Zeg? Zie-u? Enne nou loopt-ie met ’n slot op z’n mond, omdat ie ondeugend geweest is... Enne dat is de poes... enne die het gesnoep van de mellek... enne die was heet... en toen het ie zich gebrand...’
‘Mooi/ zei de onderwijzeres: ‘maar nou moet je eens an meneer laten horen dat je spéllen kan, Go? O, meneer ze kan zo goed spellen...’
Op de achterste bladzijde van het prentenboek was een verzameling van heel vette A’s, B’s, C’s, het gehele alpha-bet in chocolade letters.
‘Wijs nou de E eens aan,’ vroeg ik.
Het vingertje betastte zoekend het papier, aarzelend, bleef staan bij een O.
‘O, o wat 5n domme meid,5 lachte de tante: ‘Is dat nou de ET
Opnieuw zocht het kind. Ze had al spelend een heerlijk, rood kleurtje gekregen, poogde de weg te vinden in dat gewar van rare dingen. Grootvader schoof dichterbij en vrindelijk, hulpvaardig wees hij met het mondstuk der
78