haars patroons kritiseert — hij at véél (5k meen vier of vijf broodjes), at haastig, sloot zijn mond half, morste kruimels in de lange blonde baard - en de obsessie was er. Voor het eerst van mijn jeugdige bestaan zag ik iemand eten. Gij zult het vreemd vinden, onmogelijk, absurd: ik chargeer niet - ik die zelf zó veel malen ontbeten, gegeten had, zoveel bloedverwanten had zien ontbijten en eten - ik zag voor het eerst het eten van een medeschepsel.
En voorwaar, gij allen die dit leest of hoort, meent niet dat gij het tot heden wél gezien hebt - zó gezien, met zulk een gespannen aandacht, dat gij er een getrouwe beschrijving van zoudt kunnen geven.
Juist de dingen die ge elke dag van nabij ziet of hoort, let ge niet op, hebt ge nóóit opgelet.
Ge weet niet wat eten, wat praten, wat kijken is - en een mens zien eten: dat weet ge allerminst.
Ik verzeker u dat het lélijk is - meer dan lelijk, het is afschuwelijk, monsterachtig, ergerlijk - het is een infernale bezigheid.
Op het rampzalig moment dat ik de lange blonde zag happen en kauwen, bemerkte ik plots een zó groot aantal curieuze détails in zijn gelaat, dat ik verwonderd bleef staren.
Dat was mijn fout. Dat veroorzaakte het gevoel dat mij nu elk ogenblik hanteert.
Ik zag zijn gelaat duivelse trekken aannemen, zijn lippen mummelden, bobbelden en plooiden - zijn kin bewoog mollig of spichtig in de krullende baard. De snor trilde, de konen builden en strekten, de slapen geleken te knarsen in het vel.
Het was héél anders dan ik het hier zeg.
De beste auteur van de hele wereld zou geen zuivere impressie van een etende mensenkop kunnen geven, nóch een schilder, nóch een photograaf.
73