klagen, te klagen niét over mijn patroon, die een zeer humaan man is en ons zowel van stoelen als ’s winters van een petroleumkachel voorziet — als ik over mijn partoon iets te zeggen had zou ik zwijgend ontslag nemen en mijns weegs gaan! — nee, goeie vrinden: ik klaag over, beklaag, be-weeklaag de infernale omstandigheden, de menselijke kakementen, de trek-en sluitspieren, mijn rampzalige horizont van...
Ja: van...
De eerste morgen toen ik in betrekking trad, gevoelde ik mij plezierig en gezellig.
Er viel wat te kijken.
De Kalverstraat is een opgewekte, hupse straat. De ganse dag zie je er dames en heren, venters en koetsen.
Je zou er voor je genoegen achter een toonbank staan. Daarenboven hebben wij de speciale kijk op een etalage van schoenen en laarzen aan de overzijde van de steeg en op een fris bordje
Volgens Art. 47 der Politie Wet Deze Muur Niet Te Ont Reinigen.
Er zijn lieden die minder zien tijdens hun arbeid.
Mijn werkkring beviel mij.
Doch tegen de avond, na een uur of acht blijmoedig broodjes, gebakjes, dranken geserveerd te hebben, overviel mij plotseling, geheel onverwacht een benauwende obsessie.
Er was een heer binnengekomen — een lange blonde, met een lange blonde baard, lange blonde snor, lange blonde wimpers.
Ik dacht: welk een zeldzaam blond heer en wat eet hij gulzig. Hij at gulzig, nam onbeschaamde happen - hetgeen ik oplette niettegenstaande het onbehoorlijk genoemd mag worden, wanneer een ondergeschikte de etende klanten
72