De Pang
In de kamer zaten ze met d’r zessen.
En zowat gelijk knipperden de twaalf oogleden.
U begrijpt de verhouding van 6 tot 12.
De oogleden knipperden, knipperden, als nerveuze kuifjes, trilden als graspluizen bij Noord-Oostenwind, bibberden krampachtig, leien, zich een wijle smachtend ter ruste, becancaneerden opnieuw de vleselijke verschrikking die wij ook wel verschrikking des vlezes zouden kunnen heten. Tante Rebecca hield hare oogjens gesloten in het papprig geheuvel der bleek-bolle wangen. Ze kneep ze met kracht, nauwlijks een kier latend waardoor het licht naar binnen mocht sluipen. Ze lei verscholen in de ouwe leunstoel, de vingers in het versleten trijp gewroet. Ze kneep ook hare lippen solide tezaam, dat de velrimpels om de mond strak-ten, allemaal scherpe sneetjes, die naar de neus zigzagden en het wangenpap leken te doorstriemen.
Tante Door, achter de leunstoel, keek alsof ze ver in de zee ’n geel-vlammende zon zag ondergaan en het bijten der lichtstralen niet kon verdragen. Heel haar spichtig ouwe-vrouwe-snuitje liep te hoop om de magere neus. D’r ogen liepen naar de neus, d’r konen dribbelden naar de neus, de kin heup-sjokte naar de neus. Haar gelaat geleek een relletje van kakelende mensen met 5n explicerende meneer in het midden. Die meneer was de neus. En alsof die meneer een verhaal deed van vermoorde dienstmeisjes en inbraak bij nacht, knipperden de ogen van pure ontzetting. Maar met dat al, dee héél haar snuitje alsof er 5n gemeen-stekende ondergaande zon in de buurt was.
Serre, bij de kachel, verdroeg de historie anders. Die zat te lach-schuddebuiken, dat de tafel mee schuddebuikte en de glazen zachtjes over 5t tafelzeil schoven. Ze lachte en knipperde. Ze knipperde minstens zo sterk als Rebecca en Door, ze knipperde met dikke oogleden in ’n klein sproetengelaat, waarop ’t ponyhaar van de weeromstuit danste
65