na een dunner koord aan de achterste linkerhoef om het dier eventueel af te houden; ik begon te hijsen. Het ging niet gemakkelijk. De katrol was in lange tijd niet gesmeerd en telkens bleef het paard aan een balkon of spionnetje haken. Beneden hoorde ik ruiten rinkelen. Het verdraaide dier spartelde. Stom van die vervloekte John om niet beter af te houden!
‘Let dan toch op, uilskuiken/ schreeuwde ik hijsend - en gelijk zag ik de kop van het paard boven de gootrand uitsteken. Het dier brieste van blijdschap toen het mij herkende. Ik was gewend elke morgen in zijn stal klontjes uit te delen.
Ik gaf een laatste ruk, trachtte het paard binnen te halen. Maar het hele achterlijf haakte onder de gootrand. Wel vertikt dat het hijsen iets verder baatte. Geen uur bleef John langer in mijn dienst.
Ik poogde met een arm het touw vast te houden, met de anderen de kop van het dier te grijpen. Maar door dit onhandig, zelfs gevaarlijk pogen, schoot het touw los, gierde als een stoomfluit en dadelijk daarop hoorde ik het harde klikken der vier paardehoeven die de stoepstenen raakten. Hieruit maak ik op dat niet alleen een vallende kat op zijn poten terecht komt.
Beneden begon de juffrouw van één hoog weer te zaniken. Het paard had haar spionnetje omgehaald, daarenboven met zijn kwispelende staart een bloempot van het kozijn geveegd.
‘John,5 brulde ik bijna hees: ‘kun je dan niet beter af-hóüen! Uilskuiken! Ezelskop! Als je denkt dat dat goed voor de beesten is, heb je 5t mis!5
En weer trok ik onrustig aan het touw, zet voor zet, geduldig, hijgend, zwetend, tot ik de kop weder boven de gootrand zag. Met inspanning van alle krachten, wond ik nu eerst het touw om een poot van het ledikant mijner hospita, klom in de goot, aaide het dier dat enigszins nerveus was. In zijn manen hing het spionnetje van één-hoog,
53