‘Geef 5m 5n mep John!5, schreeuwde ik, zwetend van inspanning.
John sprong op het gezadelde paard, gaf het de sporen. Zonder uitwerking. Het edele dier hinnikte smartelijk met de krop sla in zijn bek, weigerde pertinent.
Op het geraas kwam de juffrouw van éénhoog op haar portaaltje. ‘Wat mot dat nou?’ vroeg ze zeurig.
‘Ik mot me paarden,5 lei ik uit.
‘Nou, da’s wat moois voor me trappe,’ klaagde ze.
‘5k Zal je d5r wat voor geven,’ zei ik edelmoedig.
‘Nou, kijk nou is, hoe dat beest me schone trappen bevuilt,5 begon ze te kijven.
‘Pas maar op,5 waarschuwde ik: ‘als je overreden wordt is 5t te laat...’
Het paard, opgejaagd door mijn palfrenier, had een sprong genomen, hamerde de trappen op alsof het huis werd afgebroken - bleef in de kromming steken. De trappen en gangen van een huis in de Pijp zijn niet op paarden berekend.
‘Achteruit John!5 kommandeerde ik.
Mijn hostpita is lang niet tam uitgevallen als haar meubeltjes bedorven of het wit van haar portaal besmeurd wordt. Het paard stommelde achteruit, hout splinterend van de traptreden, kalk aftrappend.
‘Kijk nou is wat 5n schandaal, wat ’n last!’ huilde de buurvrouw.
Ik, diep in zorgen, stond weder op het balkon, kijkend, naar de bekalkte flanken van mijn bruine hengst.
Ze móesten echter gestald worden. Je kon ze maar niet op straat laten. Zenuwachtig liep ik een trap hoger naar de zolder, smeet de zolderramen open. Er was een hijsblok, óók een touw.
‘John,5 riep ik naar benee: ‘let op het touw,’ en badend in ’t zweet vierde ik het koord, hing over de gootrand, opletten of John het begreep. Dat was een gelukkige inval. John bond het touw om de buikriem van de zwarte hengst, daar
5*