‘Je jókt.’
‘Heus niet moe!5
‘Heb je voor grootmoe 5n boodschap gedaan!5
‘Nee moe.5
‘Op je woord niet?5
‘Nee moe.5
‘Goeien middag.5
Pa en Gerrit kwamen samen van kantoor.
‘Warm vandaag!... Gaat 5t goed moeder?... Eten we wat
lekkers vanmiddag, Trui?5
‘Runderlapjes.5
‘Trees, waar blijft 5t bittertje?5
‘Moe, geef uw sleutels eens.5
‘Wat is dat toch voor onzin, dat je de bitter tegenwoordig achter slot en grendel zet ?5 ‘Hier is ze al. Hier is ze al.’
‘Snoept de meid?5
‘Moeder ook 5n glaasje?5
‘Geef je moeder nou geen bitter, Karel!5
‘Ach wat.5
‘5t Is heus zo goed niet voor d’r.5 ‘Als jij negentig bent, lust je 5t ook.5
Met glinsterende oogjes keek de ouwe vrouw naar de bewegingen van haar zoon, die bij 5t raam het likeurglaasje vulde.
‘Geef 5t d5r nou niet, Karel.5
‘Waar bemoei je toch mee,5 zei het ouwetje bits, met een grijpend uitstrekken der skelet-handen naar het glaasje. ‘Omdat 5t niet goed voor je is.5
Het glaasje was al leeg. De dunne lippen in het gele kno-kelgezicht smakten na. De donkere ogen glinsterden van genot. Karel was een goeie zoon. De schoondochter had 5t land an d’r. Dat wist ze wel. Maar nou was alles goed, alles bestig.
‘An tafel! An tafel!5
Karel deelde de runderlapjes. Op de schotel deelde hij het 18