vlees in acht porties, de grootste voor z’n vrouw, de kleinste voor Sien, die de meid was en daarenboven geen vlees verdragen kon, omdat ze maagkanker had. Zo’n meid was ’n tref.
‘Trui, je bord. Marie, geefs door an grootmoeder. Sjors, zet je vingers niet in de saus.’
Dan gingen de spersieboontjes rond, de aardappelen, de sauskom en kwam er even rust, vorkengetik en gesmak van de oude vrouw.
‘Gerrit, wat ben je stil vanmiddag?’
‘Ik?’
‘Ach hij ’s verliefd, ma.’
‘Hou toch je mond, nest/
‘Oh! oh!’
‘Wat is d’r? Wat is d’r?’
‘Kijk grootmoe is!’
‘God, wat scheelt de oude vrouw!’
Ze lag schuin weggezakt in de armstoel, met ogen waarvan het wit nog te zien was. George begon te huilen en de vrouwen keken krijtwit toe.
‘Geef dan water en zit niet als zoutpilaren!’ schreeuwde vader. Gerrit sprenkelde met azijn.
‘George, hou op met je gekrijs!’
‘Als ze maar niet dood gaat. Ooooo!’
‘Hou je bakkes, kwajongen!’
Ze hadden de oude vrouw op de sofa gelegd. Het grijze pluishaar pluimde in vlokken op het rode kussen.
‘Geef d’r wat lucht bij d’r hals... Kom Trui, verroer je ’s!’ Trui en Marie maakten de japon los, Gerrit hield wat a-zijn onder de neus, de zoon wreef de kurkige skelet-han-den.
‘Wat haal je uit d’r zak?’
‘5n Flesje.’
‘Laat ’s ruiken.’
Eerst rook de vrouw, toen de man.
‘Hoe komt ze aan jene...’ vroeg ie nijdig.
19