‘Dag Trees je.’
‘Dag grootmoe.5 ‘Hoe laat is ’t?5
‘Half vijf... Wat ruikt 5t hier raar.*
‘Ruikt 5t hier raar?5 ‘Ja, ik weet niet naar wat/
‘Dat zullen de bloemen zijn.5
‘Is moe niet thuis?5
‘Nee, niemand.5
‘SienL. Si-e-e-nL. Sien-tjeP
‘Ja jongejuffrouw.5
‘Wat eten we vanmiddag?5
‘Runderlapjes.5
‘Met watte?5
‘Met spersieboontjes.’
‘En d’r na?9
‘Sjelij van alebessen.5
‘Help 5s mee an 5t tafelkleed.5
Sien, met d’r rooie handen, pakte twee tippen aan, Trees de andere.
‘Is 5t nou geen schandaal, jongejuffrouw, dat Sijors de schone lopers weer zo ingelopen hét?’
‘Is-die dan uitgeweest?5
‘Een boodschap voor de ouwe juffer.’
‘Heeft George 5n boodschap voor u gedaan/ grootmoe?’ ‘Voor mij ?... Nee, niks voor mij.5 ‘Ruik-ie niet zo5n rare lucht, Sien?’
9t Zal van 5t zilver zijn, dat we van morgen met jenever en krijt gepoetst hebben.5 ‘Breng-ie nou de borden, Sien?5
Treesje dekte de tafel. Ze dekte voor zeven, elke dag zeven borden op dezelfde plaats. Pa zat aan 5t hoofdeind over 5t raam en had 5n servet met een zilveren servetring. Moe zat naast 5m met 5n rood fluwelen servetring. Naast moe zat Gerrit, daarnaast zat zij. Aan de andere kant van pa zat Marie. Die most altijd het geslepen glas hebben, waarop
16