hernamen we de zeiltocht. Ditmaal zou Naarden ons niét te pakken krijgen, liepen we statig naar Pampus. De hele vorige avond had Harmsen op 5n papier uitgetekend hoe je moest werken tégen de wind. Op 5t papier met pijltjes en streepjes ging 5t van 5n leien dakje — maar op zee deugde de les niet.
Pampus werd groter en groter. Laveerde je tegen de wind, dan werd Pampus groter, laveerde je naar de kust dan kwam Pampus nader.
Mensen — zeilen is niét makkelijk.
Op zeker ogenblik, té nijdig laverend, hield ik de helmstok in m’n handen, dreef het roer chagrijnig 5n end ver achter ons. Zó uitsluitend lette ik op Nachtmerrie Pampus, dat 5k trouw de helmstok vasthield en het verlies niet zou bemerkt hebben, als mijn vriend niet toevallig had óm-gekeken.
Energiek sprong 5k, of liever stapte 5k te water, wandelde naar het roer, nam het over de schouders en gekleed-en-al duwde 5k de zeilende boot in de riching die ik wou en die zij thans gewillig volgde.
M’n vriend rookte gezellig 5n sigaartje, ik liep achter het jacht, volkomen tevreden.
Iemand met philosophische aard ziet Pampus liever lopend kleiner worden dan zeilend groter.
De dag daarna hadden we het roer zwaarder gemaakt, namen wat meer ballast in. We verdraaiden ’t nogmaals te knoeien.
De Muiderbergers begonnen uit te lopen om ons te zien zeilwandelen en Harmsen glimlachte zoetjes als-ie de zwaarden zag inpakken.
Dood of levend, we zouen vandaag terug zeilen.
Maar de wind was weer naar Naarden. En hoe we laveerden, hoe we transpireerden met het versjouwen van zeil, fok, zwaarden, giek etc. — we dreven pertinent op Naarden toe. We gingen samen bakboord zitten, toen samen stuur
98