Dolf. Gebeurt me ook nooit meer. Kreeftje, Puckje, Snipje — ’k moet ’t me afwennen.
Schmidt. ’n Volle maand ben ’k bezig geweest — de sigarenwinkel was verdwenen — de handschoenenwinkel sinds jaren op de flesch. De college-vrienden van meneer, die ’k zoo voorzichtig mogelijk en met de wanhopigste tact polsen wou, hadden niet zooveel geheugen meer — getrouwde menschen mèt posities — alleen ’n ongetrouwd lid van de Rechtbank sprak óók van Kreeftje....
Dolf. Hahaha! Plums! Herinner je je Plums nog — Plums met z’n museum schelknoppen en andere gemoerde dingen! En vertel ’ns van je bezoek aan Baars, Schmidt — Kostelijk ! Kostelijk !
Schmidt. Mr. Plums zei dat Dominee Baars ’r mogelijk ook gekend kon hebben — mógelijk. Die was juist naar ’t Noorden beroepen. Die vroeg ’k met ’n niet te beschrijven tact, dokter — ’k zette overal ’t gesprek in, of ’n erfenis losgekomen was — of hij Kreeftje.... Net kwam z’n vrouw de studeerkamer in. Dominee keek me niet bepaald aangenaam aan, liet me tot an de deur uit, sméét die achter me toe — met ’n bons____
Dokter. Vermakelijk!
Dolf. ’k Had er bij willen zijn!
Schmidt. Op de registers van den Burgerlijken Stand van die jaren heb ’k gezweet, dokter — ben ’t monnikenwerk begonnen na te gaan welke juffrouwen
187