Dolf. U zegt zelf: u wès verliefd — èn, dat mogen wij voor alles zeggen: voor óns was u....
Mevr. v. Walden. Niet doen. Mij hoef je onder geen omstandigheden te — te — overtuigen, te troosten, ’t Is zoo ver weg, zoo zonderling-ver, of ’k als ’n gestorvene over wat-begraven-is babbel. Na den dood van je papa en je broer, ben 'k wakker geworden, heb ’k geprobeerd aan andere kinderen te vergoeden, wat ’k naliet toen ’k nog niet dacht, nee niet dacht. Ja, Dolf, dat werd m’n liefhebberij, m’n „liefhebberij”____
Dolf. Excuseer, dat ’k dat woord gebruikte.... Mag ze nóg langer praten, Hope?
Hope. Toe, mevrouw — wat luistert u slecht____
Mevr. v. Walden (glimlachend). Ik heb niet de geringste benauwdheid — en — en.... nu ’k den vogel, die zoo zelden op ’t nest is, even bij me heb — moet ’k nóg een, nóg één belofte....
Dolf. Mamaatje, ik geef je mijn eerewoord, dat ik èlk verlangen, zónder uitzondering, zal respecteeren — ’t legaat en ook het andere dat je nog niet gezegd heb — handslag!
Mevr. v. Walden. Je ben ’n beste jongen — en wij — ik — hou heel veel van je — maar die eene belofte moet, moet je nu, nü — je kan nooit weten hoe gauw’t...
Dolf. Afgesproken, mamaatje — ik doe ’t----
Mevr. v. Walden (hem de hand op den mond leg
167