van achttien — heeft zich van kant willen maken, toen hij, zoo een als u, ’r verliet — met ’n fooi voor ’t kind dat nog geboren moest worden — met ’n fooi — met ’n fooi. Ik heb ’r nooit gekend, heb ’r niet zooveel duizend maal kunnen danken, als ze
duizend maal tranen gehuild moet hebben Voor
m’n vader — vader! — voel ’k de diepste, diepste
verachting En geen mogelijkheid, om ’m :r iets
van te zeggen — ’k weet z’n naam niet — (wraakzuchtig) — tot m’n spijt — tot m’n innigste spijt! Nou kan u nagaan hoe ’k over u denk.
Dolf. Dien dag van de boschviooltjes dacht je toch minder puriteinsch — ik heb m’n doen en laten nooit onder leugentjes gemaskeerd____
Hope. Dien dag ja Dien dag hóópte ’k, droomde
’k... dat u voor — voor invloed vatbaar was — en ’k moest me in m’n eigen kamer — ’s nachts..
verdedigen ’n Week later had u ’n nieuwe
liaison... (opstaand). Dat is nu zeker de laatste maal, meneer, dat we over ons „verleden” spreken. Over ’n paar dagen, wanneer mevrouw vervoerd mag worden, ben ik weer in de Stichting — u in
de „wereld” Laten we het mekaar niet lastig
maken. Ik heb geen lust u de les te lezen — u nóg minder genoegen zoo’n weinig mondain discours op te houden.
Dolf. ’k Was juist van plan ’t in meer mondaine paadjes te leiden.... Dus alles tusschen ons uit?
Hope Gesteld dat ’r iets bestaan heeft — dan is ’t uit.
160