op ’t punt in de armen der Snippen en Snipjens onder te gaan, brrr!, steek jij me dan ’n stroohalm toe.... Daar heeft de ellendigste drenkeling recht op....
Hope. (de schouders ophalend). Och, u heeft geld genoeg ’n beter houvast te betalen.
Dolf. Jij praat met de rancune van ’n ouwe vrijster! Hoe leelijker ’n vrouw is — hoe sekuurder ze zitten blijft — hoe ongezoutener ze tegen beulen als ik tekeer gaat. Maar jij: waarom doe jij zoo zwaar-op-de-hand zoo als ’n christelijk grootmoedertje, zoo....
Hope.... Dat is ’n puzzle, meneer.
Dolf. ... Iets voorwereldlijks....
Hope (bitter) En vervelends....
Dolf. (glimlachend) De nonnekap zou je nog meer flatteeren....
Hope. ’t Jachtcostuum flatteert u — ieder z’n keus niet waar?
Dolf. Alweer merci! — Hoe edeler ’t wild — hoe
prikkelender de tegenstand — Kom nou, Hope----
Die maanden en maanden na de gebeurtenis, ben je niet uit m’n gedachten geweest — M’n dolle streken waren voor negen tienden baloorigheid.... ik hóü van je. Ik kan — zoo waarachtig als ik geloof te leven — ik kan niet buiten je.... Zoo groot is geen minachting----
Hope. (stil) M’n moeder is verleid, als meisje
159