bezwaarlijk moest zijn, antwoordde ze droog, dat ’r overleden man ’t eens tweemaal gedaan had, nè ’n officieel diner, waaraan de koning had aangezeten, en waarbij niemand ’n vollen mond durfde nemen, omdat Zijn Majesteit elke plat liet passeeren, en alleen ’n cure-dent verlangde, die ’r niet was—
Dolf. Hahaha!... Heel goed!... Maar doe me verder ’t genoegen, Jan — kerel, wat heeft de praktijk jou ’n buikje gegeven! — en praat niet meer over dineeren. Zoo als ’k mama heb gezien, moet ’k met overleg iets uitzoeken — geeuwhonger....
Dokter. Geen tijd gehad?
Dolf. Tijd? Tijd? ... Twaalf uur per dag, vijf vingers aan elke hand, kom ik tekort. Zou jij even de karaf water van Hope — die kleine attente Hope! — van Hope ’r kamer willen krijgen, Charley?
Charles. Om uw handen te wasschen?
Dolf. M’n handen wasschen?... Wou je hebben dat !k dat zoo maar hier? (bootst het na).
Charles. O, met ’n glas?
Dolf. Nee, neefje. Voor de bloemetjes. (Charles in de kamer links af). Hoe vindt je ’m, de zoon van m’n broer? Nette jongen, hè?... Wat gesloten — te vroeg getrouwd — drijven van... (tot Charles, die met de karaf terugkeert). Merci — merci! Nee, laat mij ’t liever doen. Zoo — de blaren vallen al af — symbool van de vrouwtjes, Jan — je bewondert ze — je plukt ze — dat wil zeggen: zij plukken jou,
140