Charles. O. Wist niet dat die juffrouw ’n zoo gedis-tingeerden bijnaam.... Hope heeft u aan dat gerenommeerd adres ’n laatst telegram gestuurd — op de andere kreeg ze gister en eergister geen antwoord...
Dolf (eenigszins ontstemd). Hope?... Hope?... Is Hope hier?... Bij mama?
Charles. Verwondert u dat?
Dolf. Och nee. En och ja. ’k Weet ’t niet (loopt een weinig geprikkeld op en neer). Dat heb jij ’r toch niet?
Charles. Ik begrijp niet wat u bèdoelt....
Dolf. Of jij Doet ’r niet toe____ Geef me ’n
sigaret, ’k Ben wee van honger.... Me geen tijd gegund te dineeren. Merci.... M’n handen
trillen nog van den stuurstang (lucifer aannemend). Merci (zakt in den stoel voor het raam), ’k Dacht waarachtig, dat ’t deze keer.... ’k Zou ’r enorm spijt van gehad hebben.... Want al ben ’k ’n dozijnmaal, op de ongelegenste momenten opgeschrikt — niet waar? — al is ’t goddank — geloof jij an zoo’n sinjeur daar boven? — ik niet! — al is ’t goddank telkens met ’n sisser afgeloopen — één keer moet ’t gebeuren — en dan zou ’t meer dan beroerd zijn, als je die oogen voor goed gesloten vond.... Duurt ’t nog lang daarbinnen?... Kan ’k kloppen?...
Charles. Ze zullen wel dadelijk komen.
Dolf. Ze?... Ze?... O ja Attent van die kleine
Hope. Dus diè heeft Snip, Snipje, ’n dépêche gezonden Charley, boy, ik geloof----
135