anderen als ik met vacantie naar huis was... Die gril, die kuur, die bezetenheid van Hope — excuseer, dat was m’n beschouwing uit die dagen van ongesteldheid en slapte — die nonsens die ze duizend tegen een mama ingepraat heeft...
Hope... Pardon...
Dolf... Je hoeft niets te beweren — je heb gelijk
— ik vertel je m’n gewroet van tóén! — die gril krijg ’k ’r alleen uit, door te bewijzen, door ’r met de stukken in de hand te overtuigen — en dan kom ’k nog compleeter de belofte aan mama na — ’n belofte die ieder gedaan zou hebben — ieder in dat geval... (een stilte. Hij neemt de pop van tafel speelt er mee, terwijl hij onrustig voortpraat). Zoo, Hope, ben ’k begonnen — zoo ben ’k niet geëindigd. Wat ’n spelletje leek, ’n pogen jou „klein” te krijgen — wat de eerste dagen ’n onderhoudend inspannen van de hersens werd — draaide op ’n maniakaal willen, ’n parforce-jacht, ’n openscheuren van — van alles, neer... De familie van dien marinier, met wien ’k — dat weet je — héb ’k uitgevonden — Z’n getrouwde zusters — z’n broers — over ’t heele land verspreid — hadden moeite niet te lachen bij m’n vragen over Kreeftje — met ’t rooie haar uit den handschoenenwinkel — De posterijen heb 5k nagerejen voor ’t reçu van den aangeteeken-kenden brief van papa — met de honderd gulden — op de minste klank ben ’k afgegaan — in Holland
— België — De registers van de — van de bor-deelen, waar óok, in grootere en kleinere plaatsen, heb k... Verdwenen... Verdwenen... De vrouw
239