Hope. Ga uw gang.
Dolf.. Zoo. Nou heb jij ’t in je hand me bij slappe, kouwe thee te hóuden...
Hope. .. Zou u.. , Jan en Annie kunnen... en ik...
Dolf... Ik wou ’t je betaald zetten, ’t je inpeperen — en toen — en toen, in ’n week dat ’k m’n kamer voor ’n zware verkoudheid moest bewonen, waarlijk bewonen, zat ’k weer in de belabberdste, beroerdste stemmingen, de historie wikkend, wegend... Ze haat je, redeneerde ’k: larie — ze haat jou, zooals jij ’r zélf haat.....
Hope... Ik heb nog niets van uw gezóék gehoord..
Dolf... Komt! Komt!... Je moet niet op de vervolgen van ’n feuilleton vooruit loopen...
Hope. .. Telkens, telkens weer heeft u dien toon....
Dolf. {geprikkeld)... Dien heb ’k, heb ’k! — Laat me ’m warm houen zoolang ’k nog kan — Je heb geen begrip, geen flauw begrip, niet de minste voorstelling, hoe ’k door jou en mama uit m’n toon, m’n toon, m’n toon geraakt ben!... Je heb nog niets van m’n gezóék gehoord — m’n hopeloos... Nou komt ’t!... Ze zal buigen, buigen, nam ’k me voor... Ik heb geen andere schuld dan honderden, duizenden... ’k Heb niet beloofd te trouwen, daar niet aan gedacht — zou ’r om geschaterd hebben — zoo goed als Kreeftje zelf. — Ze heeft zich aangeboden — was met soupertjes en ’n Haagsch schouwburgje meer dan tevreden — was me niet trouw — scharrelde met
238