Dertiende Tooneel.
Dolf, Hope.
Dolf. Je heb toch gehoord, dat Linden 't alleen af kan?
Hope. Ik word aan de Stichting gewacht.
Dolf. Lunchen we samen — kom zeg nou niet nee! (wil schellen), ’k Zal orders geven, dat ze in vijf minuten.
Hope. Dank u. Dag meneer.
Dolf. Dag meneer! Dag meneer! Hope, je behandelt me niet fair, niet loyaal! Al m’n voorkomendheden stuiten af — op ’k weet niet wat.... Ik buig me — ik gehoorzaam, om ’t zoo te zeggen, aan élk van de dingen, die jij nog niet eens uitgesproken heb, en jij — jij gaat voort — met ’n stugheid, die me razend maakt...
Hope. Meneer...
Dolf... Schei uit met je ge-meneer — voor jou ben ’k Dolf!...
Hope... Dat laat zich niet dwingen...
Dolf... Niet dwingen?... niet dwingen?... Kan ’k je niet volkomen eerlijk in je oogen kijken, als ’k be weer dat ’k na dien nacht bij mama’s lijk van elk gebaar, van ieder uur rekenschap kan geven? Dat wordt op die manier ’n soort coqueteeren, 'n misbruik maken van dat ééne incident...
210