Ik ook! Ik heb zoo vreeslijk veel gedacht,
Ik heb dit zotte hart kapot gedacht! (lacht)
’k Heb naar jouw stem daar door die spleet gesnakt, En midden in den nacht m’n hoofd gebonsd Tegen den wand, of je ’t niet hooren wou,
Of je geen oogenblik meer voor me had,
Of je ’t begrijpen zou, dat ik niet kon!
Maar jij, je hield je stil — jij had...
Droomelot. .. Ik had...
Sero. Je pater en je moeder, den Regent!
Je beetre kost, je bijbel en je zeep!
Je leugens en je liederlijk bedrog!
Droomelot. O vadertje, ik zweer je ’t is niet waar!
Sero. Geloof je niet! Wie gaf die sleutels jou ?
Droomelot. (laat ze vallen)-. Die vond ik straks...
Sero. .. Die vond je naast je bed,
Je bed dat beter veeren hebben zal,
En beter peluw dan waarop ik sterf!
Ik heb, toen ik zoo pas hier binnenkwam,
Jouw moeder’s stem in druk gesprek gehoord,
Je deur staat open toch voor iedereen!
Jij ben je moeder’s kind, zooals ’twas
Je zuster die bijtijds in’t graf gelegd... (zit zwaar
hijgend op ’t bed).
Droomelot. Ze hadden me gezegd voor maanden al, Dat jij weer buiten in de vrijheid was...
251