De moord in de trein

Titel
De moord in de trein

Jaar
1954

Pagina's
201



bedden, ’t lit-jumeau, van ’t Franse echtpaar, niet of nauwelijks-beslapen. Ze moesten op ’t bovendek gelegen hebben, vermoedelijk aangekleed. Alleen in de hoofdkussens zag je deuken. En ook op ’t marmeren blad van ’t ene nachtkastje, lei dezelfde uitstalling van gouden mondstukjes, met dezelfde regelmatige tussenruimten, ’r Hing ’n zoetige lucht van tabak, of ’r voor kort gedampt was — en, onder ’t bed — ’t grensde aan ’t ongelooflijke — deed zich*’t krankzinnige wonder van ’n vergeten dames-schoentje voor.

Wat voor verdacht-soort logees heb ’k vannacht naast me gehad, dacht de Inspecteur der Recherche: de halve nacht hebben ze met water gemorst — de man heeft dikke twee dozijn sigaretten gerookt — de vrouw is met één schoen hinkend ’t hotel uitgelopen, want ze hadden geen bagage.

Even raadpleegde-ie z'n horloge. Nog ruim tien minuten. Als ze ook naar Roosendaal-Esschen gingen, moest-ie ze in ’t Station ontmoeten. Als ze naar Rotterdam af waren gereisd, kreeg je ze niet in de smiezen.

’t Gaat me ten slotte geen sikkepit aan, redeneerde Duporc: ’k heb ernstiger dingen aan m’n kop — voor mijn part zijn ze....

Opeens knetterde ’n kortsluiting in z’n onrijpen gedachtengang, hield-ie z’n adem in, bonsde z’n hart — wat bij ’n man, aan verrassingen gewoon, geen kleinigheid was. Toen snoof-ie geweldig door z’n grote neus, wipte de door de buren verlaten kamer in, sloot de deur, deed ’t koperen grendeltje ’r voor, en met de blijdschap van ‘n visser, die na uren ge wurm eindelijk beet heeft, liet-ie de gezamenlijke eindjes sigaret in z’n tabaksdoos glijden. De schone vonk, die de in z’n droom verloren dichter bezielt, ’t licht aan de horizon, dat de ontdekker geleidt, ’t geluid dat de in ’t Donker tastende weg wijst, had ’m te pakken.

Hij was ’r, kon zich niet vergissen.

Gister, in de vroegavond, toen-ie z’n hoofd in ’t ruim van de Woonschuit van Jaapje Eekhoorn gestoken had — nou leefde de kleine kombuis met de smerige tafel, de twee verlaten bedden, de tullen lappen en de petrolie-lamp, in volle klaarte voor ’m op — had-ie op de ijzeren rand van ’t ledikant dezelfde manie van ’t ordenen van vergulde mondstukjes waargenomen, ’t Was ’n besliste hebbelijkheid van de kleine gladde bewoner van „De Rustenburch”, zoals anderen uit brooddeeg plankjes kneedden, nagels bebeten, muren beschreven, of iets in de mond moesten houden, om te kauwen, ’t Sprak haast vanzelf, dat ’r meerderen met ’n der gelijk aanwendsel konden zijn, maar ’t beeld uit de dobberende woonschuit,

65

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.